Maar ja, als je blijft pikken, dan kom je nergens. Er dreigt dan zelfs inteelt: composities die nergens meer op lijken, want ze zijn allemaal variaties op thema’s, thema’s op variaties en men weet niet meer wat eerder was: de kip of het ei. De Franse componist Claude Debussy was zich hier terdege van bewust. Zijn voorliefde voor Wagner leidde weliswaar tot een aantal composities met Wagneriaanse trekken, maar gelukkig bleef Debussy zoeken naar een eigen stijl. Totdat hij op een dag verzeild raakte in le village javanais, het Nederlandse paviljoen op de wereldtentoonstelling in Parijs, in 1889. Daar beleefde Debussy een Aha Erlebnis, een bevestiging dat pentatonische gamelanklanken hem de weg wezen om verder te componeren. Vanaf dat moment kennen we een rijpere Debussy, de eerste componist die het durfde om klanken uit een andere wereld te omarmen. Niet alleen in de pianostukken Voiles, Pagodes en Children’s Corner, maar zeker ook in zijn opera Pelléas et Mélisande.
Nederland speelde ook een rol in deze ontwikkeling. Want Nederland had immers overzeese gebiedsdelen waar men muzikale ideeën kon putten, dus niet alleen maar grondstoffen en goedkope arbeid. Met muzikale ideeën is wel voorzichtigheid geboden, want je kunt ze niet zomaar pikken zonder eerst de wereld achter deze vreemde klanken te doorgronden.

Maar de Indische componist Constant van de Wall behoefde geen Aha Erlebnis. Anders dan Debussy, vormde Java voor Van de Wall geen village meer, maar tenminste twee steden, namelijk Soerabaja, zijn geboortestad, en Semarang waar hij opgroeide. Zeker in Semarang, de hoofdstad van Midden-Java, klonk de gamelan dagelijks. Het is niet verwonderlijk dat Van de Wall zei dat het exotische in zijn bloed zat.
Debussy’s indruk van gamelan was misschien het contrapunt, dat volgens hem superieur was aan dat van Palestrina. Van de Wall wist ongetwijfeld meer, bijvoorbeeld dat gamelan twee verschillende toonladders kent: sléndro en pélog. Dat kunnen we waarnemen in zijn Rhapsodie javanaise II (de eerste track op de CD) die in sléndro begint en vervolgens voor het thema overgaat in pélog.

Wie vorig jaar Attima heeft gezien weet dat Van de Wall een grondige kennis van Javaanse kunstuitingen had. In het Westen kent men een strikte scheiding tussen opera en ballet. Opera is voor zang en ballet voor dans. Zo is het bijvoorbeeld ondenkbaar dat tijdens de hemelse sprongen Alexandra Radius Frühling uit Vier Letzte Lieder van Richard Strauss ten gehore brengt, ook is het onvoorstelbaar dat tijdens de aria Der Hölle Rache kocht in meinem Herzen van Königin der Nacht, Cristina Deutekom een pirouette draait. Op Java daarentegen is dat een realiteit. Daar kent men de wajang wong, een combinatie tussen opera en ballet. Van de spelers van wajang wong wordt niet alleen verwacht dat ze zingen en acteren, maar ook dat ze dansen. En hoewel Attima over een groep Javaanse dansers gaat, had Van de Wall ongetwijfeld wajang wong voor ogen. De spelers in Attima moeten niet alleen kunnen zingen en acteren, ze moeten ook vaardig zijn in bekso, de Javaanse dans.
Wajang gaat over de mythische wereld van de Javanen, maar wat is hun dagelijkse leven? Ook hiervan was Van de Wall goed op de hoogte. Zo is er iets bijzonders in Attima, dat de ondertitel “Episode uit het Javaansche Volksleven” draagt. Hiervoor moeten we even goed naar de tekst van de grote aria van Attima kijken. Hier is een deel ervan:

Weg met uw sombere gedachten!
Attima lacht daarom
De goden lachen mee
Om hun gunst te verwerven
Zal ik bloemen strooien
Op de heilige graven
En zoo dan Allah mij niet wil helpen
Mij bestraft om mijn daad
De liefde die ik gaf was schoon
Zoo schoon, dat zij mij troosten zal
In deze tekst zijn drie belangrijke begrippen: 1. goden 2. heilige graven 3. Allah. “goden” en “heilige graven” zijn hindoebegrippen terwijl Allah, dat weten we al, een islamitisch begrip is. Hoe is het mogelijk dat goden en Allah in één adem worden genoemd? Als je in Allah gelooft dan moet je goden toch afwijzen? Dit is de kern van kedjawèn, het Javaanse geloof dat een mengeling is van hindoeïsme, buddhisme en de islam, of beter gezegd de religies uit het Midden-Oosten. En dat zit allemaal in Attima. Daar zien we hoe Van de Wall een grondige kennis bezat over Java en zijn bevolking. Laatst hoorde ik iemand beweren dat het woord Allah geen Nederlands woord zou zijn, maar Van de Wall gebruikte het al in 1904-1905 in zijn opera. Moeten we dan Attima niet erkennen als een Nederlandse compositie omdat het woord Allah erin zit? Hoe moet het nou met twee andere composities van Van de Wall die een islamitische signatuur hebben? Zoals u waarschijnlijk weet, heeft Van de Wall Doodenzang en Mohammedaansch gebed gecomponeerd. In beide composities komt Allah voor.

Het is daarom terecht dat op het affiche van het concert in Hotel Negresco op 4 april 1921 te Nice stond dat Constant van de Wall een compositeur javanais was. Zijn naam is weliswaar een Hollandse naam, maar ik twijfel niet aan het Javaanse gehalte van zijn composities. Als hij vanwege het woord Allah niet wordt erkend door Nederland, dan zal ik de eerste Javaan, neen de eerste Indonesiër zijn, die hem claimt. Als hij verstoten wordt door Nederland, laten we hem dan erkennen als een Indonesische componist. Met al zijn composities was hij ongetwijfeld een Javaan in hart en nieren. Dan krijgt Van de Wall het machtige “gelijk van de geschiedenis” zoals onze nationale held Ernest Douwes Dekker die de kant van zijn geboorteland Indonesië koos.
De gordel van smaragd is natuurlijk meer dan alleen Java. Op de CD treft u ook composities die muzikale elementen uit Batakland in Sumatra of uit Maleisië bevatten. Ze zijn de geestelijke vruchten van verschillende componisten voor wie Indië een belangrijke bron van inspiratie was.
Mijns inziens zijn er op deze CD twee groepen componisten. Voor de eerste groep staat het componeren centraal, voor de tweede groep staan inlandse bronnen centraal. Exponent van de eerste groep is ongetwijfeld Constant van de Wall. Voor hem zijn Oosterse klanken een bron van inspiratie voor de compositie. Paul Seelig behoort tot de tweede groep. Voor hem was de bron belangrijker en hij bleef altijd trouw aan die bron. Zijn composities klinken dan ook als originele Maleisische, Soendanese of Javaanse liederen. Hij was meer een etnomusicoloog dan een componist.
Zonder twijfel zijn de composities op de CD the missing link tussen Debussy en Francis Poulenc. Geboren in 1899, kreeg Poulenc pas in 1931 de gelegenheid de Balinese gamelan te leren kennen tijdens de Exposition Coloniale Internationale in Parijs. Op dat moment waren de meeste composities op de CD al gecomponeerd. Ze hebben ertoe bijgedragen dat gamelanklanken meer worden geïntegreerd in de westerse muziek. Hopelijk zijn we niet meer zo vergeetachtig, zodat deze eeuw een herontdekking zal betekenen voor deze composities. Alle lof aan Henk die de moed had om deze minder bekende composities vast te leggen. Daarmee kunnen ze hun rechtmatige plaatst krijgen in de muziekgeschiedenis.

Hoe dan ook, wij, de nazaten van de oorspronkelijke voortbrengers van deze traditionele klanken, voelen ons serieus genomen omdat wij hierdoor meetellen in de ontwikkeling van de Westerse muziek. “Dat is niet niks,” zegt prof. I Wayan Rai, de rector van ISI, het Indonesische Kunstinstituut te Denpasar, Bali. Dit is inderdaad niet niks, want andere belangrijke verzoeken, zoals voor een eigen bestuur, werden niet serieus genomen, en daarin telden we, helaas pindakaas, niet mee.
∗) Bijdrage aan de presentatie van de CD Herinneringen uit Java: klassieke pianomuziek uit Nederlands-Indië, van pianist Henk Mak Van Dijk, Den Haag 17 mei 2009.
ja, nog steeds heerlijk om te lezen. thankx Londo Hendrik